Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Op de afdeling

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 5

Het is even zoeken. Feit is dat mijn gevoel voor richting niet optimaal is. Of nauwkeuriger gezegd: ik heb helemaal geen gevoel voor richting. Daar kunnen we moeilijk over doen, maar het is zo. Lastig is het ook, vooral temidden in wat ik vooralsnog ervaar als een labyrinth: de wirwar van gebouwtjes die samen het Tintswalo ziekenhuis in Limpopo vormen. Dus hoewel de afdeling interne geneeskunde vermoedelijk heel dichtbij ligt, moet ik er toch geruime tijd flink de pas in zetten voordat ik, ongetwijfeld met een forse omweg, bij de afdeling arriveer. 

Het is een langgerekt gebouw dat er niet uitziet alsof het recent gerenoveerd is. Langs de vensters hangen rode borden met daarop de oproep om ramen en deuren open te houden zodat het door kan waaien en aldus de kans op besmetting met TBC, dat hier wijdverspreid is, vermindert. Sommige ramen hoeven niet open omdat ze al uit hun sponningen gevallen zijn, bij andere blijkt ook de sponning verdwenen met achterlating van een eenvoudig doch voor het onderhavige doel uiteraard even doeltreffend gat in de muur. Een verlaten rolstoel is stille getuige van de enkele reis die een patiënt bij zijn opname vanaf het Open Patiënt Department  naar de afdeling heeft vervoerd. 

Ik vraag me welk verhaal de rolstoel vertelt. Staat zij klaar om de opgeknapte patiënt weer fris en fruitig terug te vervoeren? Of was het echt een enkele reis? 

Bij het gebouw volg ik het pad langs een lange veranda. Binnen zie ik een grote zaal. Een stuk of twaalf gammele bedden bieden een Spartaans onderkomen evenzovele patiënten. De een ligt, de ander zit, een enkeling is verbonden aan de slang van een infuus. Vanuit een hoek klinkt gekerm. Verfbladders wiegen nerveus op het onregelmatige ritme van de heilzame tocht die door de zaal glijdt. Ondanks de enthousiaste oproep tot ventilatie is de onbekende geur onaangenaam en onheilspellend. 

Bij de zusterspost zit een 3 tal dames en een man. De laatste blijkt de nurse. Ik vraag naar het meisje met de meningitis dat gisteren is binnengebracht en informeer hoe het met haar gaat. Er gaat geen lichtje branden, maar na het raadplegen van een indrukwekkend notitieboek dat vrijwel  het gehele bureau beslaat, wordt er een naam gevonden van een jongedame met HIV waarbij gisterenavond nog een ruggenprik is gedaan om de diagnose te stellen. Ze is later die avond aan een vermoedelijke hersenvliesontsteking overleden. Ik weet dat deze ziekte in enkele uren dodelijk kan zijn, maar ben toch even verrast en uit het veld geslagen. We hadden haar toch in een mum van tijd aan de antibiotica gehangen? We kijken nog even naar de aantekeningen in het boek en zien dan dat meisje een dag eerder opgenomen is. Dit is niet de patiënt die ik bedoel. We zoeken verder, maar het blijkt dat het meisje niet te vinden is in het register. We kijken rond op de afdeling en lopen langs alle bedden, kijken op de dossiermappen of we de naam herkennen. Privacy lijkt hier geen issue. 

Het meisje is er niet en de nurse concludeert dat zij hier vermoedelijk ook nooit gearriveerd is. En daarmee is de kous hier af, want hier geldt  onwrikbaar het adagium: het is zo het is. Ik had al vastgesteld dat het hier niet ongebruikelijk is als een uitslag van een lab onderzoek spoorloos verdwijnt of een geheel patiëntendossier onvindbaar blijkt, maar dat ook patiënten zomaar in het niets kunnen oplossen is nieuw voor mij. 

IMG_20200128_124432

We gaan dus maar op zoek naar de andere patiënt die ik heb laten opnemen: de jongeman met de ontregelde  diabetes. Die vinden we zowaar op een bed liggen, het infuus nog in de arm. Hij slaapt en we zien dat hij  er nog niet best aan toe is.

Blogdo©

Een snufje kalium

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 6

De nurse is net bezig met het aansluiten van een nieuwe infuuszak. We pakken het dossier erbij en zien dat de jongen vocht en insuline heeft gekregen. Zijn suiker is wel wat gedaald, maar hij is  niet opgeknapt. We zoeken naar de vereiste toevoeging van kalium, maar vinden daar niks over. Op de vraag of de zaalarts een schema heeft afgesproken over het controleren van het suiker en toedienen van insuline krijgen we een ontkennend antwoord. De nurse vertelt dat de arts er niet is, en of hij nog terugkomt is evenmin duidelijk. Het is dan rond het middaguur. Hoewel wij niet de behandelaars zijn, blijkt de echte behandelaar vooral  te schitteren door afwezigheid, dus noteren we een schema voor suikercontroles en toediening van insuline, dat de verpleger dankbaar aan het dossier toevoegt. En terwijl we het schema toelichten doen we een pijnlijke ontdekking: deze toegewijde verpleger op een afdeling voor inwendige geneeskunde blijkt geen idee te hebben van de werking van insuline of van het verband met de suikerwaardes. Hij doet zijn uiterste best, maar het kost heel veel uitleg en creativiteit om hem dat uit te leggen.

Ik vergelijk een suikermolekuul met een verpleger. Die doet heel goed werk, leg ik uit, maar als hij buiten het gebouw op straat staat, kan hij niets doen. Hij moet dus naar binnen. Dat geldt ook voor het suikertje. Als de suiker rondspartelt in het bloed is het heel leuk, maar kan je spier er niks mee. Dat klontje moet hup! naar binnen, die spier in! Dan is het pas nuttig. En dat is nou wat die insuline doet. Uiteindelijk leek hij het te begrijpen, maar of dat suikerverhaal blijft plakken is natuurlijk altijd weer de vraag. 

Dit personeel wordt onvoldoende voorbereid op hun taak en vervolgens ook nog aan hun lot overgelaten. Ik heb respect voor deze man. Hij is leergierig maar eigenljk niet toegerust voor zijn taak. Hij zou meer opleiding moeten krijgen en wordt opgezadeld met een heel lastige en verantwoordelijke opdracht die hij eigenlijk ook niet begrijpt. Maar hij doet het toch maar: anders dan de arts is hij tenminste op zijn werk. 

We nemen afscheid, maar niet dan nadat we instructies voor de toediening van kalium hebben achtergelaten en hem vooral hebben gecomplimenteerd met zijn inzet. 

Blogdo©

Een spoedgeval

Zuid-Afrika- de reisblogs deel 13

Ergens ver in het binnenland, waar de provincie Limpopo allang verruild is voor die van Mpulalanga en het zinderende asfalt is overgegaan in een ‘dirt road’ met diepgekloofde watergeulen en gaten zo groot als een bobbejaankoppie, ligt de kliniek van Hlukuvani. Er komt maar 1x per maand een arts, want zonder een combinatie van ware doodsverachting en een goede 4×4  moet je niet eens overwegen om aan de reis te beginnen. Cliff, de chauffeur van onze organisatie, beschikt over beide en dus rjjdt hij me er heen.

Als ik enkele uren aan het werk ben wordt een spoedgeval aangekondigd. Een  jongedame komt kreunend van de pijn binnen. Ze houdt haar ogen dicht, grijpt met haar handen naar haar buik en wijst naar haar rug en benen. Een zuster komt aanzetten met een een rolstoel waarvan het frame met plankjes, tape en touw bijeengehouden wordt en die er dan ook minstens zo slecht aan toe is als de patiënten die er in vervoerd moeten worden.

De patiënt is aanspreekbaar, maar praat zo zacht dat ik haar gebroken Engels nauwelijks kan verstaan. Ze prevelt iets over zwangerschap, buikpijn, een nierziekte. Ik krijg geen oogcontact, vraag me af waar ik moet beginnen en probeer haar, bij gebrek aan adequate communicatie, dan maar systematisch te benaderen. Een buitenbaarmoederlijke zwangerschap moeten we hier in de periferie liever niet hebben. Eerst maar de vitale functies nagaan. Ze ademt wat snel. Geen koorts, geen shock, niet zwanger. Ik zoek wat materialen en als ik me weer omdraai is haar gezicht verborgen achter een zuurstofmasker – een goedbedoelde maatregel, maar wel een die me mijn laatste mogelijkheid tot communicatie ontneemt. Ze had een goede zuurstofverzadiging, dus ik haal het masker weg; de meter geeft geen verandering aan. Die zuurstof heeft ze niet nodig. 

Na haar helemaal nagekeken te hebben concludeer ik dat ik weinig aanwijzingen heb voor een acuut probleem, al had ik  liever wat meer diagnostische mogelijkheden gehad. Maar wat is die nierziekte? Mensen kennen hier zelden hun eigen diagnoses. Het kreunen gaat onvermoeibaar door, de ogen gesloten, ook nadat ik haar een pijnstillende en kalmerende injectie gegeven heb. 

Is het toch een psychologisch fenomeen? Dat zou goed kunnen. Maar ik ben hier inmiddels genoeg verrast door de meest exotische aandoeningen om te weten dat ik op mijn hoede moet zijn. We bellen een ambulance om haar verder te laten onderzoeken in Tintswalo. Het is dan bijna 12 uur. 

Ik keer terug naar het spreekuur. De volgende patiënt komt moeizaam lopend binnen. Ze is gekleed in een soort sarong die de sporen van langdurig en intensief gebruik draagt. Om haar middel draagt ze een rafelig koord. Stevig ingebakerd in een groezelig laken dommelt een peuter ontspannen op haar rug, de voetjes ter weerszijden van haar flanken bungelend. Kleine zwarte teentjes met roze nageltjes wijzen vanuit uit felblauwe sandaaltjes mijn kant uit. 

De vrouw heeft pijn aan haar voet vertelt ze, terwijl ze op mijn gebaar de onderzoekbank beklimt. Ze trekt haar versleten schoen uit waarvan de veters ontbreken.

Een gekko schiet in paniek door een scheur in de muur naar buiten als de geur van ontbindig onmiddellijk de kleine bedompte kamer tot in haar talrijke hoeken en spleten vult. De typische bitterzoete indringende lucht van ontbindend weefsel. Het kadaver van een muis die te lang onopgemerkt achter de kast is blijven liggen, een wond, te lang verwaarloosd, waarvan de maden bezit genomen hebben, de rottende walm bij het openen van een blik gefermenteerde vis. Het is de geur van verval, van verrotting. De geur die de dood als onafscheidelijke metgezel op de hielen volgt als een kleverige bruidssluier na het voltrekken van de eeuwige verbintenis die volgt op het aardse bestaan. 

Ik voel mijn gezicht vertrekken in een onwillekeurige grimas, want bij walging gaat je mimiek haar eigen gang. Een dikke geleiachtige massa geelgroene pus bedekt de helft van de voet. Ik vraag haar hoe lang ze al last heeft van deze ontsteking. ‘Een half jaar’, luidt het antwoord. Inmiddels kijk ik er niet meer van op. Voor deze mensen zijn er soms andere prioriteiten en ik ben vooral blij dat ze er nu in elk geval wel is. Ik zoek wat gazen en water om de wond te reinigen.

Uit de kraan komt geen water. Buiten in het hoge gras staat een grote tank met een tapkraantje, maar die staat te ver weg en mogelijk is ook die leeg. Ik pak het flesje water dat ik voor de lunch had meegebracht en bevochtig enkele gazen. De geelgroene drab laat zich lastig verwijderen en trekt lange stinkende draden, glibberig en klevend als het rag van een enorme spin. Nadat ik heb vastgesteld dat ze geen koorts, HIV of diabetes heeft, concludeer ik dat dit probleem vermoedelijk is begonnen met  een eenvoudige schimmelinfectie die door verwaarlozing zodanig uit de bocht gevlogen is dat er een uitgebreide secundaire bacteriële infectie bovenop is ontstaan. Ik rommel in wat kasten en dozen, vind wat verband en zelfs medicijnen die enigszins lijken op wat ik had willen hebben. Terwijl ik tracht de talrijke gretige vliegen bij de wond weg te houden die elkaar inmiddels verdringen om aan te kunnen schuiven bij deze smakelijk geurige feestdis (wat overigens een hopeloze en zinloze missie blijkt), verbind ik de voet en spreek ik af haar na een week terug te zien. Hierna vervolg ik het spreekuur. 

Het is inmiddels 4 uur als ik daarmee klaar ben en Cliff zich meldt om mij terug te rijden. Als ik op weg naar de uitgang de emergency room passeer, hoor ik daar tot mijn verbazing nog altijd het ritmische kreunen dat ik herken van eerder vandaag. Het is de vrouw van vanochtend, die al meer dan vier uur op een ambulance wacht. 

Ik overleg met Cliff: meer dan 4 uren wachten op een ambulance is wel erg lang. De terugreis leidt bijna langs het ziekenhuis en ik stel voor dat wij de patiënt gewoon zelf meenemen en daar afleveren. Even later rammelen en schudden we, de patiënt liggend op de achterbank, over de met diepe gaten en geulen getormenteerde weg in de  richting van Tintswalo. 

Tot onze verrassing zien we na een kwartier de ambulance onze kant op komen. Cliff weet hoe hier de hazen lopen: als een geroutineerd spookrijder stuurt hij zijn auto naar de andere weghelft en parkeert hem dwars op de weg. De ambulance moet wel stoppen. Verrassend genoeg levert dit verbazing noch irritatie op; kennelijk is dit een gangbare manier om met elkaar in dialoog te geraken. Na een kort en onverstaanbaar overleg rijden de ambulance en wij de zanderige berm in en terwijl een passerende kudde koeien ons ruimhartig in hun midden opneemt wordt de patiënt zonder verdere plichtplegingen rustig naar de ziekenauto overgeheveld. In Afrika is spoed een relatief begrip. 

Blogdo©

Women only

Zuid-Afrika de reisblogs – deel 14

Als er iets is wat Zuid-Afrika kenmerkt, is het wel de heftigheid van het bestaan en de volslagen onontkoombaarheid van de enorme contrasten. Het ziekenhuis van Tintswalo is een deel daarvan. Maar waar vindt dit inferno haar tegenpool? 

Over de vraag waar zich precies het paradijs bevindt, vinden al eeuwenlang heftige polemieken plaats. Wie echter meent dat het ergens in de hemel gelocaliseerd is, vergist zich deerlijk. Het adres, zo kan ik inmiddels uit eigen waarneming bevestigen, ligt op 24.402718,30.789419 en dat is ongeveer drie kwartier rijden van ons verblijf, rechtsaf bij de mangoboom.

Die hemelse kwalificatie dringt zich althans onwillekeurig op als je eerst in Tintswalo hebt gewerkt waar, zoals een collega het uitdrukte, de lokale artsen ‘patiënten laten sterven als vliegen’, en je dan plots belandt in de Hlokomela Women’s clinic. 

Het kliniekje, dat verborgen ligt tussen de fruitboomgaarden en alleen via een lang zandpad te bereiken is, wordt goeddeels door vrouwen gerund en die hebben er een oase van rust en veiligheid gecreëerd. Want dat laatste is voor de zwarte vrouwen in Afrika helaas nog lang geen vanzelfsprekendheid. 

Hier werken voornamelijk verpleegkundigen, slechts af en toe gesecondeerd door een dokter, die er ongelooflijk nuttig werk doen. De sfeer is hartelijk en warm. Het geheim is dat hier het geld niet via de corrupte overheid stroomt maar vrijwel alles gefinancierd wordt door giften en donaties. De prijslijst bij de receptie geldt alleen voor wie het kan betalen: voor alle anderen is de zorg gratis. Er komen ook wat welgestelde blanken en die betalen voor deze kwaliteit graag het volle pond. Kom daar maar eens on in Tintswalo: de enige blanken die je daar ziet zijn de vrijwilligers, want als het even kan wil je daar echt niet wezen. 

De kliniek heeft de beschikking over een echo-apparaat dat aanzienlijk moderner is dan dat van het ziekenhuis. Ze doen er uitstrijkjes bij de HIV-positieven met hoog risico op kanker die anders nooit onderzocht worden. Verder worden er eenvoudige traumabehandelingen gedaan en worden vrouwen naar veilige adressen begeleid als ze acuut gevaar lopen. Ze krijgen dan een survivalsetje mee: een tandenborstel, ondergoed, wat geld, antibiotica tegen de alomtegenwoordige en dus bijna onvermijdelijke SOA. En dat alles verpakt in een stijlvol zacht etui van een stofje met hoge aaibaarheid, want al ben je gemolesteerd, vernederd, behekst en verkracht, oog voor detail moet er blijven. Dit  fijne setje met smaakvolle details is dan ook meer dan een praktisch kleinood: het is een symbool van respect en benadrukt je waardigheid in een situatie waarin die, krakend als een mestkever onder je schoen, vertrapt en vermorzeld lijkt. Dit is een toevluchtsoord voor de meest kwetsbaren. Ik voel meteen dat dit de plaats is waar ik wil werken, maar ik heb natuurlijk wel een handicap, want ik ben een man. 

Ter kennismaking draai ik een ochtend mee en al bij het verhaal van de tweede patiënt draait mijn maag zich haast om van ontzetting. Een jonge vrouw, ze zal eind dertig zijn, vertelt hoe ze, te voet op weg van haar werk naar huis, door een groep gewapende mannen is bedreigd en verkracht onder het oog van haar geboeide zoon van 17. Haar man mag van niets weten. Ze is bang voor hem, want hij zal haar straffen en ze weet wat dat betekent: ze zal worden opgesloten in een hut waarin hij irriterende kruiden op een vuur zal laten branden, zodat de bijtende rook haar luchtwegen verbrandt en ze na enige tijd haast geen adem meer krijgt. Schoonmoeder zit in het complot: haar kennis van hekserij komt goed van pas bij de juiste keuze van de te verbranden kruiden, want dat komt kennelijk nogal nauw en manlief wil natuurlijk zeker weten dat hij de in zijn ogen noodzakelijke maatregelen op de juiste wijze toepast. 

De patiënte heeft haar eveneens getraumatiseerde zoon bezworen dat hij met niemand over het traumatische voorval mag spreken. Bovendien weten de mannen die haar hebben mishandeld wie ze is en waar ze woont. Van de corrupte politie hoeft ze volgens de nurse evenmin veel te verwachten. Deze vrouw kan geen kant meer op. Haar oprechte en totale hulpeloosheid vult de kamer met een beklemming die zich als een wurgslang om je borst perst. Maar mijn keel knijpt nog verder dicht als ik hoor en zie met hoeveel warmte zij bejegend wordt. Dit soort walgelijke praktijken is niet zeldzaam in dit land, maar hier zie ik het tegengif live in werking: oprechte nabijheid, empathie, een stukje van jezelf. Dit is minder fotogeniek dan een spectaculaire operatie, maar voor wie het wil zien zeker zo ontzagwekkend. Hier wil ik niet meer weg.

We praten nog lang na. Dan komt ter sprake dat deze mensen ook het binnenland in trekken voor medische hulp aan de meest kwetsbare en onbereikbare groep vrouwen: de prostituees in de dorpjes diep in de  binnenlanden. Ze worden hier sekswerkers genoemd. Het zijn de paria’s van de bush. Hoewel ze de zorg harder nodig hebben dan wie ook, komen deze mensen niet naar de kliniek want tussen klacht en zorg staat armoede in de weg en praktische bezwaren. Dus gaan de hulpverleners naar ze toe op plekken waar ze werken en hun klanten oppikken, in de meest ontoegankelijke no go-area’s die er hier zijn.  Trouwens, daar zouden ze graag een arts bij hebben. Of ik misschien….? 

Ik aarzel geen moment. We hebben een match: komende week ga ik mee op deze expeditie. 

Blogdo©

Sex in the bush

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 15

De tocht naar de plekken waar de sexwerkers hun werkterrein hebben is gepland om 9 uur. Ruim op tijd arriveer ik bij het kliniekje van Hlokomela. Het bakkie, zoals de auto met laadbak hier heet, wordt volgestouwd met dozen vol materialen, koelboxen met medicijnen, een complete onderzoekbank – nou ja, gewoon met alles wat een mens normaliter zoal nodig heeft als hij sexwerkers gaat onderzoeken in de jungle. 

Geheel volgens Afrikaanse traditie vertrekken we anderhalf uur na het geplande tijdstip. Het is een lange rit naar de eerste stop in Magoebaskloof, een ruig gebied waar de bergen als statige grote puisten uit het groenbeboste landschap oprijzen. De versteende lijnen, rimpels in de verweerde huid van de oude reuzen, vertellen het verhaal van hun geboorte en het verloop van hun geschiedenis als de groeiringen van een oude baobab. Langs de weg staan wilde pruimenbomen. Ze hebben hun takken, zwaar van het overrijpe fruit, wijd uitgespreid in een wanhopig gebaar, smekend om verlost te worden van hun voedzame last. Een groep bavianen doet welwillend, zij het niet geheel belangeloos, zijn best om de nood te lenigen en doet zich tegoed aan de sappige oogst. 

Onze eerste bestemming blijkt een gehuchtje ergens in het bos, ons werkterrein een vervallen café. Naast de ingang  zit een zwijgende groep jongeren temidden van een penetrante marihuanalucht, in een stil conclaaf verenigd met als enige gezelschap elkaar en een aantal grote driekwart liter bierflessen. Ik maak kennis om de sfeer te peilen, want dit is natuurlijk wel de rosse buurt van het bos: als blonde blanke trek je hier natuurlijk onvermijdelijk de aandacht. Ze zijn goed gemutst, maar ik begrijp van een nurse dat dat in de loop van de dag anders kan worden, als het bier haar werk gedaan heeft en het geld op is. Tegen die tijd is deze uithoek verworden tot een no-go area, waar de hoertjes en de stoneddronken mannen de mores bepalen en een kapotte bierfles ineens een geducht wapen is. Maar zover is het nog niet, het is ochtend en schijnbaar hoopvol wordt de dag met muziek en dans tegemoet gezien. 

We inspecteren het donkere café, waar een zurige lucht van alcohol zich vermengt met die van marihuana en de enige verlichting bestaat uit de grote kieren tussen de op rondhouten balken rustende golfplaten van het dak. Een stuk of zes stukken gevouwen karton steunen een poot van het biljart in een dappere waterpaspoging. Perfectie bestaat hier niet: ongeveer is immers ook goed. 

Via een getralied luik in de muur is er zicht op de drankvoorraad, bestaande uit enkele tegen de muur gestapelde bierkratten. Erboven een loshangend affiche dat uitbundig verzekert dat Lion bier garant staat voor avontuur. Als ik kijk naar de groep jongeren kan ik deze claim vooralsnog niet ondubbelzinnig bevestigen. 

In een open ruimte van het café stellen we de meegesjouwde onderzoekbank op. Hier gaan we de dames onderzoeken. De ruimte heeft geen deuren en omdat we vermoeden dat de belangstelling van de jongeren bij de ingang zich mogelijk zou kunnen gaan verleggen van bier en joints naar onze activiteiten met de dames, proberen we met de schaarse materialen die voorhanden zijn iets van privacy te creëren.  

Uiteindelijk hebben we onze provisorische poli opgebouwd: de onderzoekbank, een tafeltje voor het opstellen van specula, spullen voor bloedonderzoek, een doos medicijnen net groot genoeg om het gat in de tafel aan het oog te onttrekken. Ik had niet gedacht ooit dit soort uitstrijkjes te zullen doen bij prostituees in de outbacks van Afrika, in een vervallen café en met een coca-cola reclamebord als enige bescherming voor de nieuwsgierige blikken van halfdronken jongeren. Dit is het echte werk. Als werkverlichting gebruiken we voorhoofdslampen. 

Ik voel me uitgedost als een speleoloog op expeditie als ik de eerste dame binnen roep. 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.