Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Woon- werkverkeer

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 7

Vanochtend een dagje waarbij de invulling niet helemaal op voorhand vast staat. Er was sprake van dat ik naar een kliniek in het buitengebied zou gaan, maar daarmee bleek geen contact te krijgen om afspraken te maken. Dat ga ik dus volgende week doen. Vandaag ga ik maar eens kijken bij de OPD, het Open patiënt Department. 

De kwaliteit van onze accommodatie staat in schril contrast met die van het ziekenhuis. De vrijwilligersorganisatie heeft de filosofie dat mensen die  hier vrijwillig komen heel wat voor de kiezen krijgen en wil hen dan een mooie plek bieden om even bij te komen. En dat hebben ze met verve gedaan. De huisjes, gebouwd in de vorm van een rondavel met een hoog rieten dak, zijn buitengewoon stijlvol ingelicht. Ze zijn niet luxe, maar liggen prachtig in een wildpark waar het wemelt van de dieren, waaronder die Big 5. Nou doet dat laatste ons erg weinig. We hechten meer belang aan de beleving dat je hier midden in de wilde natuur leeft dan aan het afstrepen van een lijstje. Dat neemt niet weg dat de eerste 8 kilometer van de weg naar het werk door het wildpark lopen en dat lijkt elke ochtend weer op een kleine safari. Soms moet je stoppen voor een groep antilopen, of steken zebra´s over. Vanochtend stuitten we op een groep giraffen midden op de weg. Het zijn wat suffige beesten die je stoïcijns blijven aankijken en niet erg schuw zijn. Je kunt zelfs uitstappen en ze redelijk dicht benaderen. Gemakshalve ga ik er daarbij van uit dat als zij blijven staan, ze ook wel geen leeuw achter me gespot zullen hebben. Tot nu toe is die voorspelling aardig uitgekomen. 

Na deze steeds weer enerverende tocht is het  nog een 20 minuten rijden naar het ziekenhuis. Dat is een gemakkelijke weg waar je behalve het slalommen tussen de talrijke  potholes alleen af en toe moet stoppen voor vee, mn stieren, die de weg oversteken of doodleuk midden op de weg blijven stilstaan om je sullig en meewarig te blijven aankijken. Met name bij dat laatste hebben ze wel een punt. Wie gaat er nou in Tintswalo werken?

Het laatste stukje gaat dan door de stad, en ook dat lijkt op een soort jungle. Je moet je tussen het verkeer door wurmen, en zonder een flinke dosis assertiviteit moet je er op rekenen dat je de rest van de dag op de kruising kunt doorbrengen. Het is bovendien opletten geblazen met je stuur rechts, uitkijken dat je links blijft  rijden en bovendien medeweggebruikers die hun rijbewijs kennelijk vaker gekocht dan verdiend hebben. Alleen al het aangeven van richting vergt concentratie omdat de richtingaanwijzer rechts zit. Het heeft een week geduurd voordat ik af kon slaan zonder de ruitenwissers aan te zetten. 

BIj het ziekenhuis aangekomen moet je door de toegangspoort waar bewakers je staande houden. Ze willen meestal achter in de bak van de auto kijken, al weet ik niet naar wat voor contrabande ze op zoek zijn. Het is een totaal zinloze procedure omdat ze altijd op dezelfde manier te werk gaan: als je al iets mee zou willen smokkelen dan volstaat het om het gewoon op de achterbank te leggen. Als je het ze echt moeilijk wilt maken stop je je smokkelwaar gewoon heel sneaky in je rugzak: ik heb nog niet meegemaakt dat ze op het idee kwamen om daar in te kijken.  Het werk van deze bewakers lijkt te bestaan uit die ene rituele handeling, een door haar voorspelbaarheid vrij onschuldige maar ook tamelijk zinloze activiteit, die misschien vooral een bezwerende, maar dan toch aan bijgeloof grenzende functie lijkt te hebben. 

Als de auto in de brandende zon geparkeerd is (de goede plekken zijn natuurlijk in de lommerrijke stukken onder de bomen, maar die zijn altijd al bezet) kan ieder naar zijn afdeling en aan de slag. Ik start bij het inloopspreekuur, waar de mensen al rijen dik op banken zitten te wachten en ook nog eens in lange slierten in de zon staan, wetende dat ze een groot deel van de dag in de bedompte wachtruimte zullen moeten doorbrengen. De dag kan beginnen.

Blogdo©

Aanvallen!

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 4

Tussen de patiënten door trek ik wat dozen open om te zien waaruit mijn wapenarsenaal zoal bestaat en doe daarbij verwoede pogingen om een systeem in de voorraad dozen te ontdekken. Wat staat waar? Maar de puzzel blijkt te hoog gegrepen. Ik zoek naar logica in dosering, indicatie, orgaansysteem en alfabet, maar kom er niet uit. In onze eigen praktijk proberen we wat te doen met ‘lean werken’ en  ik stel nu vast dat je daar verschillende gradaties in kunt onderscheiden. Wat ik wel ontdek, is dat nurse Ximi dat systeem ook helemaal niet nodig heeft en misschien ook wel niet wil – zo blijft zij toch een beetje de baas in haar eigen apotheekje.  

Het gaat bij deze poli vooral om totaal ontregelde diabeten, mensen met hoge bloeddruk en epilepsie. Bij vrijwel niemand is de laatste jaren bloed gecontroleerd en ook de medicatie is vaak niet op orde. Ik kan wel lab onderzoek aanvragen, maar dan moet ik wel zelf bloed afnemen, de formulieren invullen (wat even puzzelen is omdat veelal Engelse afkortingen worden gebruikt) en daarna naar het lab lopen. Ik stel voor dat ik dan eerst een paar monsters opspaar want als ik bij elke patiënt die handelingen moet verrichten en ook nog eens naar het lab moet lopen, gaat het spreekuur wel erg lang duren . Maar dat blijkt helemaal geen issue. Dus ik prik heel wat af, met steeds in mijn achterhoofd dat een groot aantal van deze patiënten HIV-positief is en ik dus wel heel erg moet oppassen om mezelf niet per ongeluk te prikken. In het gepriegel van dat kleine kamertje en onder  deze onwennige omstandigheden is dat gevaar zeker niet denkbeeldig.  

Het valt me op dat veel patiënten bekend zijn met de diagnose epilepsie, en vraag me af hoe dat komt. Ik bespreek het na afloop van de poli met een Zuid Afrikaanse arts, die er nooit zo over nagedacht had. Het is in ZA nu eenmaal zo, en hij was er zich niet van bewust dat er meer epilepsie gediagnosticeerd werd dan elders. Hij denkt dat bij kinderen het komt door een soort parasiet die littekens in de hersenen achterlaat. Bij volwassenen gaat het om het veel voorkomen van hersenletsel door huiselijk geweld, geweld bij berovingen en verkeersongelukken. Maar al pratend komen we er ook achter dat ‘seizures’, aanvallen, ook heel veel voorkomen in de vorm van een uiting van spanning en zelfs als iemand flauwvalt, en dan blijkt het   etiket epilepsie gemakkelijk opgeplakt te worden. Als ik vraag hoe de diagnose dan definitief gesteld wordt, geeft hij aan dat er eigenlijk nooit een EEG (hersenfilm) of scan van de hersenen wordt gemaakt. Ik concludeer dat de diagnose epilepsie hier dus met een flinke korrel zout genomen moet worden en dat vermoedelijk aardig wat mensen ten onrechte deze diagnose krijgen. De gevolgen zijn niet mis: vele patienten worden jarenlang behandeld met medicatie die in veel gevallen wellicht totaal onnodig is. De gevolgen voor het dagelijks leven vallen kennelijk mee. Een rijbewijs bijvoorbeeld is gewoon te koop, epilepsie of niet. Dat dan weer wel. Een geluk bij een (grote kans op) een ongeluk. We praten nog even verder en dan besluit ik dat ik nog even naar de afdeling te gaan, waar mijn patiënten van de vorige dag opgenomen zijn. Het meisje met de hersenvliesontsteking en de jongeman met de ontregelde diabetes. Hoe zou het hen vergaan zijn? 

Blogdo©

PEP-talk

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 12

Een prikaccident. Ik moet dus in actie komen -en wel meteen. 

De eerste maatregel na een prikaccident met een met HIV besmette naald bestaat uit afspoelen met veel water en desinfecteren. De volgende stap is het zo snel mogelijk regelen van een trits medicijnen die als doel hebben om te voorkomen dat het virus zich in je bloedcellen kan gaan nestelen. Dat is de zogenaamde post-expositie-preventie, afgekort als PEP.  Ben je op tijd met PEP, dan word je doorgaans niet ziek. De start van de behandeling moet binnen 72 uur plaatsvinden, maar optimaal is eigenlijk binnen 2 uur. Twee uren, dat is mijn doel. Vanaf nu heb ik haast. Die medicijnen, die krijg ik wel geregeld, maar het vinden van stromend water is in Tintswalo een grotere uitdaging. 

Ik verontschuldig me richting mijn patiënt, vraag mijn collega om hem even over te nemen en zoek naar de dichtstbijzijnde mogelijkheid om mijn vinger af te spoelen. Dat zou in een ziekenhuis geen heel moeilijke opgave moeten zijn, maar we bevinden ons hier in de armste provincie van Zuid-Afrika, in een ziekenhuis van de regering, waar corruptie welig tiert en de geldstromen doorgaans  convergeren in de richting van een kleine groep machtigen met onmiskenbaar andere prioriteiten dan het regelen van adequate zorg voor de bevolking. Zo moeten operaties vaak worden uitgesteld omdat de operatiekamer te heet is om in te werken en er geen geld is voor airconditioning, Of gewoon omdat de steriele pakken op zijn. Zo valt de electriciteit in het ziekenhuis elke dag wel even uit. De  generatoren voor noodstroom doen het ook niet altijd, maar een kniesoor die daar aanstoot aan neemt, want de apparatuur die de stroom moet gebruiken doet het doorgaans toch niet. Dat is dan weer een voordeel. Je moet de dingen natuurlijk wel van de zonnige kant blijven zien, het is tenslotte Afrika hier. 

In dit dysfunctionele systeem is een basale voorziening als stromend water derhalve geen vanzelfsprekendheid. Gehaast loop ik een van de belendende kamers binnen en vind een wastafel. Als ik de kraan opendraai gebeurt er niks: geen water.  Ik zoek verder. Een andere kamer is leeg. In de wastafel staat een fanfaretrommel, erboven hangt een briefje met ‘out of order’. Verder moet ik, verder, ik heb haast, want de HIV virussen zijn in mijn bloed inmiddels handenwringend op zoek naar de juiste cellen. Ik loop een spreekkamer binnen waar een nurse met een patiënt in gesprek is. Niemand kijkt vreemd op als ik zonder nadere toelichting naar de wasbak loop. Ditmaal heb ik prijs en komt er water uit de kraan. Ik spoel mijn hand goed schoon en doe er desinfectiemiddel op, wat ik altijd in mijn zak heb omdat het hier nergens te vinden is. Dat is alvast een. Maar het is niet genoeg: nu moet ik de medicatie regelen die ik de komende weken zal moeten nemen om HIV besmetting alsnog te voorkomen. Ik baal, ik heb een hekel aan tabletten, en had me nog zo voorgenomen om voorzichtig te zijn. Maar het moet me lukken om binnen 2 uur te starten. Ik ga even bij mijn Australische collega navragen hoe ik aan die pillen kom.  

Zij is nog bj de patiënt als ik terugkom in de spreekkamer. Ze is alert geweest, heeft meteen zijn dossier gelicht en contact opgenomen met het laboratorium. En ze kan me vertellen dat toevallig recent is aangetoond dat deze patiënt niet besmet is met  HIV.

Met dit scenario  had ik geen rekening gehouden. Ik overleg nog even met hoofd van het lab, maar die bevestigt het verhaal: er is geen besmettingsgevaar. Ditmaal kom ik met de schrik vrij.  

Blogdo©

Symphonia Ornithologica – de ouverture

Zuid-Afrika, de reisblogs deel 10

Temidden van alle narigheid moeten we niet uit het oog verliezen dat hier ook heel mooie dingen gebeuren, want dit is een prachtig land.

Voor het weekend arriveren we op een zeer rustig gelegen kampeerterrein in het Krugerpark met stromend water als enige voorziening. De tent op het dak van de auto is juist voor het donker opgezet als we nog even van de avondstilte genieten. Een grote uil scheert ter nadere kennismaking rakelings over onze hoofden. Nachtvlinders met lichtgevende knopjes op het hoofd cirkelen om ons heen en in de gitzwarte nacht reflecteren niet ver van ons vandaan twee katachtige ogen in het licht van onze voorhoofdslampen. Ik ben verbouwereerd dat zo’n roofdier je totaal ongemerkt op een paar meter afstand kan naderen. Maar we maken ons geen zorgen, want die beesten houden niet van felle voorhoofdslampen. Bovendien heeft de campsite een omheining, een voorziening waarin ik me geheel kan vinden gezien het feit dat ik, buiten dan die voorhoofdslamp, bij een conflict met een doorgewinterd roofdier verder weinig in de pap te brokkelen heb. Vertrouwend op die omheining nemen we daarom ontspannen de nacht in ons op.

Na een glas wijn in het donker klimmen we het dak van de auto op en kruipen we in de tent: morgen gaan we vroeg op pad. Het is windstil. De nacht, bang als zij is om het goudstof van het hemeldak te blazen, houdt urenlang geruisloos haar adem in. 

Enkele uren later gebeurt het. Als bij een mooie vrouw die zich geleidelijk van haar sluier ontdoet en haar schoonheid stukje bij beetje prijsgeeft wordt, aanvankelijk langzaam en weifelend, het voorhang voor het avondlijk podium weggeschoven en de dageraad begroet door het pianissimo van een onzichtbaar ensemble. 

Het is nog donker als de eerste klanken traag door de klamboe dwarrelen en voorzichtig  langs het oor fluisteren. Vanuit een onbestemde richting klinkt een zachte roep. Ik herken natuurlijk onmiddellijk de Afrikaanse zachtegaal die als vertolkster van de eerste tonen wil voorkomen dat haar publiek al te ruw gewekt wordt. Kort daarna kan de 2e stem zich niet langer beheersen en voegt haar eigen galm en ritme toe. Even lijkt het of er een pauze wordt ingelast, maar alras blijkt dat maar schijn. Integendeel: het vormt juist de opmaat voor de inzet van een derde partij en ook de vierde laat niet lang op zich wachten. Crescendo, crescendo, crescendissimo! Het enthousiasme groeit, de lucht vult zich met getjirp, gezaag, gekir en geklop, met onbekende exotische noten en tonen. 

De liefhebber herkent feilloos de klanken van de groengrijze gruttelaar, de tierelier, de Afrikaanse roodkraagboomzanger en de blauwgevlerkte vlierfluiter die allen bijdragen met hun eigen partituur. Twee spechten hakketakken ratelend over de juiste toonhoogte. Ook de klarinetvogel, de gestreepte dwarsfluiter en de groengejaste bospieper mengen zich vol enthousiasme in het gekrakeel. 

Flitterende krassende geluiden vermengen zich met tikkende, klikkende en tokkende tonen tot nieuwe nooit gehoorde klanken en het hele bos wordt aangestoken door de dagelijkse première van het ochtendorkest. 

Pas daarna verschijnt de dageraad ten tonele, eerst nog wat weifelend en schoorvoetend, maar al snel wordt zij zelfverzekerder en indringender. Tot slot, terwijl zij het laatste stukje van de sluier optilt, schrijdt de ochtend plechtig de kwijnende nacht binnen, gedragen op het ritme van een meerstemmig welkom. 

En zo ontwaken wij, met een glimlach van verwondering. Hoe mooi immers klinkt de ouverture van een nieuwe dag in Afrika. 

Blogdo©

Van het oog en de naald

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 11

Juist als ik in de auto zit op weg naar de kliniek, komt er een bericht binnen met een foto. Er zijn leeuwen gesignaleerd bij onze huisjes, dus het advies is om even binnen te blijven. Saskia is nog thuis, dus het lijkt inderdaad beter dat ze vandaag niet gaat joggen.  Het was een originele smoes geweest om wat later op het werk te verschijnen, maar goed, ik ben nu onderweg en voor de anderen geldt dus dat ze voorlopig even binnen moeten verpozen. Ik ben kennelijk net door het oog van de naald geglipt. Helaas zal dat vandaag niet zo blijven. 

De wachtkamer zit vol, het gonst er en het is onrustig. Na een drukke ochtend wilde ik even een boterhammetje eten maar als ik me tussen de wachtenden naar de gang wil wurmen word ik aangeklampt door een man: ‘dokter, ik wacht al de hele ochtend. Kunt u me helpen?’ Het gebeurt vaak, mensen wachten uren omdat het allemaal niet opschiet en omdat je voor alles, voor elke handeling, het halve ziekenhuis moet afstruinen voor de benodigdheden voor lab onderzoek, een röntgenfoto, een formulier of een injectienaald. Het is ontzettend ondoelmatig en duurt eindeloos. Patienten moeten een dag uittrekken voor een bezoek aan de arts en lopen daarbij ook nog het risico dat ze met een kluitje in het riet gestuurd worden en enkele dagen later terug moeten komen, wat opnieuw een dag kost. 

Zo’n wanhopig vragende man, smoezelig gekleed in versleten shirt en gescheurde broek, schoenen zonder veters: die kan ik niet weerstaan. Die lunch kan nog wel even wachten. Ik neem hem mee de spreekkamer in, die ik vanochtend gebroederlijk deel met een Zuidafrikaanse collega. Ik heb de stoel, zij de onderzoeksbank. Je moet per slot ook niet alles voor jezelf willen hebben. 

De man heeft al meer dan een week buikpijn, heeft koorts en is flink vermagerd. Hij is hier vorige week ook geweest, maar met de pijnstilling die hij kreeg is hij niet opgeknapt. Dit is zijn 2e poging om hulp te krijgen en hij zit hier al weer uren. Het verhaal voelt niet helemaal goed. De behandelingen die hier door het lokale personeel  gegeven worden doen de wenkbrauwen regelmatig fronsen en nu deze patiënt eenmaal ‘van mij’ is voel ik me ook verantwoordelijk om hem goede zorg te geven voorzover dat hier kan, want daarvoor ben ik hier. 

Het dossier bevat een deels leesbare aantekening van vorige week waaruit ik opmaak dat hij toen inderdaad vergelijkbare klachten had. Het lijkt me geen griepje. Ik stel wat vragen om een globaal beeld te krijgen en ben vooral gespitst op malaria, tbc, cryptokokken en meer van dat soort ellendige kwellingen en kwalen . Euvelen die ik thuis niet dagelijks op mijn bordje krijg, maar die ik hier overal zie opdoemen. Als beginneling in de tropische ziekten ontwikkel je dan een soort paranoia voor alles wat je eigenlijk niet goed kent, zoals knokkeltjeskoorts, tuberculose in alle denkbare hoeken en gaten van het lichaam of  rickettsia exotica. Een paranoia overigens die ook wel haar nut heeft, want die je beschermt tegen al te blunderige uitglijers. Het lichamelijk onderzoek stelt me niet gerust en ik besluit dat ik wat onderzoek bij de man wil doen. Daar gaan we. Snel loop ik de kamer uit en zoek ik alle spullen bij elkaar. Ik passeer de Emergency Department waar een verwarde zwarte vrouw op een brancard wilde, maaiende bewegingen naar me maakt als ik haar passeer. Net op tijd herinner ik me een les uit mijn jeugd toen ik, geheel tegen beter weten in, wat karatelessen volgde. Veel hadden mijn tegenstanders niet van me te duchten, maar ik was best goed in verdedigende technieken zoals het fluks ontwijken van klappen en ook de kunst van het hard weglopen beheerste ik tot in de puntjes. In dit geval kwam een en ander dan toch weer van pas, kon ik op tijd wegduiken en zo een klap tegen mijn hoofd vermijden.

Als ik mijn boodschappenlijstje afgewerkt heb, wat ditmaal wat vlotter gaat omdat ik in de loop van de ochtend al wat bijeengesprokkeld had, keer ik terug naar mijn patiënt. De nurse komt nog een aantal dossiers brengen en voert de druk nog wat op. Op de achtergrond klinkt het gebruikelijke geschreeuw maar daar let je hier niet op. 

Ik leeg de bloederige inhoud van de spuit in de verschillende buisjes. Wacht, ik moet ook nog een vingerprik afnemen voor een snelle malariatest. Eerst de naald van de eerste prik in veiligheid brengen. Ik zoek vergeefs naar een container voor gebruikte naalden. Die staat uiteraard ergens anders. Juist als ik naar buiten wil lopen om de naald weg te gooien wordt de man niet lekker en valt. Ik vang hem op en kan gelukkig net voorkomen dat hij hard de grond raakt. En dan, als ik de man op de bank leg, gebeurt datgene waar ik steeds zo alert op probeerde te zijn en wat ik steeds probeerde te voorkomen. Ik voel een scherpe steek in mijn vinger en zie  hoe zich een kleine bloedvlek onder mijn handschoen vormt. Terwijl ik de man opving heeft de zojuist gebruikte naald in mijn vinger geprikt. De drie letters schieten door me heen: HIV.

Ik heb geen tijd te verliezen. 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.