Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Het vagina-model

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 16

‘Peer educators’ zijn een soort sexwerkers 2.0. Ze hebben een extra training gehad, begrijpen het hoe en waarom van preventie van SOA en zwangerschap. Verder worden ze geacht hun collega’s te stimuleren om anticonceptie en condooms te gebruiken, zich maandelijks op SOA te laten testen en hun HIV medicatie te blijven nemen. Ze vormen  een belangrijke schakel tussen de kliniek en de anders moeilijk bereikbare doelgroep. 

De eerste cliënte is door de peer educator naar ons toe gestuurd. Ze kreeg 4 maanden geleden haar 2e miskraam en gebruikt tijdens haar werkzaamheden geen anticonceptie. Ook condooms blijken er vaak bij in te schieten, geeft ze desgevraagd toe met een schouderophalen waaruit we opmaken dat ze eigenlijk ook niet weet waarom. Persoonlijk heb ik wel een vermoeden en desgevraagd bevestigt ze dit met een lachje.  Ze heeft onderbuikklachten en als we haar symptomen afvinken heeft ze beslist een SOA-tje of twee, drie onder de leden.  

SOA’ s zijn hinderlijk. Het zijn hier net vliegen: ze zitten altijd om je heen, weten je overal te vinden en hoe je ook je best doet om ze te verjagen, te verpletteren of vermorzelen: net als je denkt dat je even van het gedoe af bent komen ze op onverklaarbare wijze weer terug. Maar we doen hier niet moeilijk over een soa-tje meer of minder. Het is eigenlijk heel eenvoudig: testen zoals we in Nederland gewend zijn en dan behandelen op basis van de testuitslag is hier uiteraard geen usance. Ofwel de uitslag komt niet terug, ofwel de patiënt niet.  Meest realistische scenario is echter dat je geen van beiden ooit nog terugziet. Dat moet dus anders en hiervoor hebben we een heel pragmatische oplossing: als het verhaal ruikt naar een SOA, schieten we met een soort hagelgeweer op de vlieg. De patiënt krijgt een standaard cocktail van 2 verschillende soorten pillen met antibiotica en als bonus een injectie met een derde middel: mooie SOA die dáár van terug heeft. Ik vraag me wel af hoe het hier met de resistentie zit, maar daarover lijkt niemand zich druk te maken. Misschien dat we ze daarom zo vaak terugzien. 

We vertellen de jongedame dat ze een vracht pillen moet slikken (‘alles ineens en geen alcohol erbij!’,) waarbij het laatste deel van het advies voor deze dame vermoedelijk het lastigst op te volgen is. 

We hebben in een grote reistas een keur aan benodigdheden zitten. Een grote variëteit aan kunststof bakjes waar je normaliter de overgebleven resten van de barbecue in bewaart. Hier zitten er geen kliekjes in maar test kits waarmee je de diagnose HIV in 10 minuten kunt stellen, altijd handig. Verder zakjes en doosjes die een schat aan uiterst nuttige materialen herbergen zoals daar zijn ampullen voor de prikpil, een nietmachine, formulieren, buisjes voor bloedafname, spuiten, ongebruikte  naalden. Voor dit laatste is veel te zeggen: het gebruik van schone naalden is immers zonder twijfel een aanbevelenswaardig gewoonte – meer in het algemeen, maar hier dan toch in het bijzonder. 

De dame doet de pillen in haar tas en haar broek naar beneden De pronte zwarte billen, niet te miskennen kenmerk van de vrouwen in deze contreien, ploppen over de broekband  en de spuit is snel gezet. De HIV test is wonder boven wonder negatief en mevrouw mag heengaan, maar pas nadat ze een handvol gratis condooms in ontvangst genomen heeft. ‘Banaan. De aardbeiensmaak was op’, luidt het droge commentaar van de nurse. Het is nu eenmaal behelpen, want je bent hier zo door je voorraad heen. Bovendien mag je niet klagen want voor je het weet krijg je van die smakeloze exemplaren en daar wil je in deze bedrijfstak toch echt niet mee gezien worden. 

We zien nog een aantal dames en vertrekken dan naar de volgende hotspot. Op een half uurtje rijden parkeren we bij weer een café. We doen een inspectie maar deze ruimte is echt te vies om te betreden. Gelukkig is dit team niet voor een gat te vangen en binnen 10 minuten wordt een kleine tent opgezet, model partytent van 2×2 meter. Er past net een onderzoeksbank in, een tweetal stoelen en een koelbox met benodigdheden. De tent kan niet helemaal dicht, maar bij het maken van een uitstrijkje kan onze chauffeur desgevraagd even voor de ingang gaan staan en is de privacy van de patiënte voor de volle 100% gewaarborgd. Je wordt hier met de dag creatiever.

De volgende dame is een HIV positieve meid die, een flesje bier in de hand, ons knusse tentje betreedt en haar pillen komt halen. Twintig jaar oud  is ze en bloednerveus, want ze weet dat het tijd is voor een uitstrijkje, een onderzoek waar ze erg weinig goesting in heeft en wat ze daarom al lang voor zich uit geschoven heeft.  Het is opvallend hoe gespannen zo iemand is, als je bedenkt dat je voor het goed uitoefenen van dit métier je gêne toch enigermate van je af moet kunnen werpen. Maar goed, fair enough, dit is natuurlijk een wat andere setting dan waaraan zij beroepshalve gewend is, dus alle begrip. Ik zet het flesje bier even op de grond, want in de koelbox is geen plek, en besteed ruim de tijd aan geruststelling en uitleg waarbij blijkt dat mevrouw geen benul heeft van haar eigen anatomie. Kennelijk is ze niet de enige, want in de allesomvattende tas vind ik een uiterst plastisch anatomisch model van een vagina waarmee de gehele procedure buitengewoon realistisch kan worden voorgedaan. Dat doe ik dan ook ter lering, want over vermaak hoef ik haar vermoedelijk niets te vertellen – of misschien juist wel. De procedure verloopt vlot en de dame is opgelucht. Ik vraag me af hoe dat toch moet gaan als ze aan het werk is.

We werken zo nog heel wat dames af en aan het eind van dag, bij het invallen van het eerste duister, wordt de tent afgebroken en de auto ingeladen. Morgen gaan we weer. 

Als we wegrijden zie ik de patiënte van zojuist voorbij lopen met aan haar zijde een diepzwarte magere man met veel te grote kleren aan. Hij ziet er uit alsof hij nog maar enkele weken te leven heeft. 

Onze werkdag zit er op. Die van haar begint. 

Blogdo©

The Big Five

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 17

De sexwerkers doen hun werk vaak uit pure noodzaak, en de ingrediënten daarvan bestaan doorgaans uit armoede en gebrek aan mogelijkheden, lees: aan educatie. Deze dames werken aan de rafelranden van de dorpjes op afgelegen plekken diep in het binnenland. Doorgaans hebben ze geen geld of tijd om de kliniek te bezoeken, een trip die niet alleen een reis van een dag vergt, maar ook de opbrengst daarvan. 

Plaats van handeling is vandaag een soort industrieterrein. Onderweg passeren we het uitgebrande karkas van een auto, waar kennelijk niemand van op kijkt. Enkele medewerkers zitten ons al op te wachten naast een grote doos waarvan het opschrift een grote hoeveelheid condooms belooft. Er kan weer volop uitgedeeld worden. 

Als de eerste dames uit de doelgroep zich melden en giechelend in mijn richting smiespelen maak ik een praatje met een van hen. “I am waiting for you”,  zegt ze lachend, waarbij ze het laatste woord beklemtoont. Ik vat het op als de standaard openingszin van een dame uit deze branche en lach het weg, op dat moment nog niet beseffend hoe serieus ze het meent.

Het blijkt dat de vrouwen geïnformeerd zijn dat er vandaag een arts mee komt, en wie wat andere of ernstiger klachten heeft, ziet nu haar kans schoon. 

We raken aan de praat. Belangstellend informeer ik bij de dames naar de kosten voor de dienstverlening. Ze kijken daar niet van op, wat natuurlijk ook logisch is, want wie voornemens is om diensten af te nemen, vraagt doorgaans vooraf om een offerte. En al ben ik hier niet voor de inkoop van wat dan ook, ik ben wel geïnteresseerd in het echte leven van deze mensen.

Het tarief blijkt rond de 7 euro te liggen maar, zo wordt mij op geruststellende toon verzekerd, het is onderhandelbaar. Ook dat nog, denk ik, stomverbaasd over de absurd lage prijs, wat vooral een beschamend symbool vormt voor het gebrek aan respect dat deze vrouwen ten deel valt. Extra opties in de dienstverlening zijn doorgaans ongelimiteerd tegen meerprijs leverbaar. Zonder condoom zijn de verdiensten bijvoorbeeld een paar kwartjes hoger, maar dan kun je er aan het eind van een lange vermoeiende werkdag natuurlijk wel zeker van zijn dat je met HIV, hepatitis, genitale wratten, harde sjanker of een druiper naar huis gaat: de Big Five van de sexwerkers, zal ik maar zeggen. 

De dame vertelt dat ze hier woont. Ik reageer verrast, want als ik om me heen kijk zie ik behoudens een stapel afval in de verte alleen een kaal terrein: het geheel imponeert nou niet direct als een Vinexwijk. Ze vraagt of ik haar huisje wil zien en uiteraard wil ik dat. 

Ngotsomi neemt me mee. Als we het terrein oversteken lopen we in de richting van wat ik in het eerste voorbijgaan had aangezien voor een vuilnisbelt, maar wat bij nadere beschouwing toch een woonwijkje blijkt, zij het van het type township, een soort lint van optrekjes. Je zou het uit respect liever woninkjes willen noemen, maar dat zou een volstrekt vertekend beeld geven, want dit is hooguit één trapje boven het niveau van kartonnen dozen. We gaan het township in. Ik vermoed dat de bewoners wel gewend zijn dat deze jongedame verschillende mannen meeneemt naar haar woning, maar dat interesseert me verder niet zoveel. Mogelijk ook concluderen zij dat een blanke man met een T-shirt van Hlokomela een ander doel heeft dan de meeste van haar andere gasten. 

De meeste van de huisjes bestaan uit een samenraapsel van planken, karton en wat plastic. Her en der zie ik verroeste stukken ijzer en beschadigde stukken golfplaat. Verspreid in wat moet doorgaan voor een straat zitten enkele mensen bij elkaar op krukjes en stoeltjes en kijken me apathisch aan. Ik weet niet of het slim is om hier in je eentje doorheen te kuieren, maar in gezelschap van de lokale dame van plezier die bij iedereen bekend is geloof ik dat het wel kan. 

Als ik haar verblijf binnenkom heb ik moeite om mijn ontzetting te verbergen. Het is  meer dan dramatisch, ronduit troosteloos. Geen enkel mens zou in zo´n verzameling afval mogen leven. Golfplaat, karton, stukken plastic en enkele houten balken, bijeengehouden met electriciteitsdraad en wat ijzerbindsel vormen haar thuis, met een totale oppervlak van zo’n 1,5 bij 2 meter. Een smal bed neemt ruim de helft van de begane grond in beslag. Wonen en werken vinden hier plaats op minder dan vier vierkante meter. Behalve een scheefhangende vergeelde kalender van een vervlogen jaar ontbreekt elke decoratie. Als een jongetje voorbij loopt met een emmer water realiseer ik me dat er in deze regio alleen op dinsdag en donderdag water uit de kraan komt. Maar dan moet je natuurlijk wel ergens een kraan hebben. In deze woning, waar ze ook nog haar klanten ontvangt, ontbreekt elke vorm van sanitaire voorziening.

Verbazing en verontwaardiging strijden om voorrang en vermengen zich tot compassie. Ik probeer iets positiefs te zeggen over haar verblijf, maar omdat me werkelijk niets te binnen schiet, zeg ik haar dat ik haar bewonder omdat ze weet overeind te blijven in deze moeilijke omstandigheden. Ze kijkt me even onderzoekend aan, kennelijk niet gewend aan een opbouwende opmerking, maar als ze begrijpt dat ik het meen pakt ze een map met papieren van onder haar bed vandaan. Ze vertelt dat ze probeert te overleven door te schrijven wat ze heeft meegemaakt. Deze verhalen zou ze met de wereld willen delen. Het is lastig vertelt ze, want haar ogen zijn slecht na een mishandeling enkele jaren geleden. Ik kijk de papieren door. Het zijn A4 tjes, handbeschreven in een voor mij onbegrijpelijke lokale taal. Daarna toont ze met met trots een boekje met zelfgeschreven gebeden in het Engels, waarin ze God vraagt om een baan te vinden. Ik lees het aandachtig door, het maakt indruk. Ik vertel haar dat ik enorm veel respect voor haar heb. En dat meen ik. Ze is zichtbaar geraakt. Terwijl ik  een arm om haar zweterige schouder leg vraag ik me af of iemand haar wel eens liefdevol in de armen neemt, gewoon maar eens een gemeende knuffel geeft, streelt of zelfs maar iets aardigs tegen haar zegt. En terwijl ik dit bedenk, met mijn arm om de schouder van dit beschadigde, o zo kwetsbare schepsel, voelt mijn machteloze hand op haar schouder een litteken, hard, hobbelig en knoestig als haar leven. 

Er is in zoveel opzichten een grote afstand tussen ons, maar we zijn allebei mensen, met hoop en met dromen. Het gevoel dat we elkaar ook heel nabij zijn dringt zich nadrukkelijk op. 

Daar zitten we dan samen, de dokter en de hoer, op de rand van haar bed, en we lezen haar gebeden. En net als gisteren, uitstrijkjes makend in de bar achter een reclamebord voor bier, besef ik in wat voor bizar avontuur ik beland ben, maar vooral besef ik hoe overweldigend, complex en mooi deze ervaring is. Misschien is dit wel waar het leven over gaat. Ik heb veel meer tijd nodig om de betekenis van dit moment volledig tot me door te laten dringen.

Even kan ik niets zeggen. 

Blogdo©

Tuinieren in het township

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 21

Terwijl de golvende vingers van de oceaan het zachte blanke zand ritmisch strelen en enkele dolfijnen speels dartelen met de surfende jeugd van Llandudno, maken we ons op voor een bezoek aan Linda, de vroegere hulp van Saskia in Kaapse tijden. Ze heeft altijd, al die tientallen jaren, contact met haar en haar kinderen gehouden. We vertrekken naar Imizamo Yethu, het township waar ze een houten tuinhuisje bewoont dat Sakia bij haar vertrek naar Nederland, meer dan 20 jaar geleden, voor haar gekocht heeft. Onderweg passeren we kapitale villa’s, waar de rijke Kaapstedelingen zich hebben verschanst in gouden bubbels, ommuurd met betonnen vestingwallen, scherppuntige staketsels en venijnige rollen prikkeldraad. Op elk huis waarschuwt een bord voor camera’s, gewapende bewaking en dodelijk elektrisch schrikdraad. De rijkdom wordt duur betaald: dit is de keerzijde van de Kaapse pracht. 

Linda haalt ons op aan de rand van het township en neemt ons mee naar haar woning. Saskia wordt meermalen aangesproken: ze blijft na al die jaren kennelijk een bekende verschijning in dit township. We lopen door steegjes zo nauw dat er amper een enkele voetganger door kan, passeren stinkende hopen vuilnis en bouwvallige hutjes waarin bewoners trachten een kleine nering op te bouwen. Iemand biedt diensten aan als kapper, een ander verkoopt varkensoren en andere lekkernijen op de anderhalve vierkante meter van zijn openlucht-slagerijtje. De klandizie valt vooralsnog tegen: de belangstelling voor zijn koopwaar komt voornamelijk van een zwerm vliegen. 

Linda’s woninkje bestaat uit een kamer van 10 vierkante meter, waaraan later provisorisch met golfplaat en wat planken nog een keukentje is aangebouwd. Enkele jaren geleden is de vloer na waterschade weggerot en ingezakt. De gaten in de vloerbedekking openbaren de geschiedenis van de reparatie die kennelijk letterlijk met de nodige hobbels gepaard ging. We brengen wat lekkers voor haar mee. Zittend op het bed en de doorgezakte bank worden herinneringen opgehaald. Voor de deur staat een halfvergane plastic teil met daarin een tomatenplantje. “Mijn tuin”, licht ze met gepaste trots toe haar voor het township unieke bezit toe. Haar droom is om ooit enkele van die bakken te hebben waarin ze sla of spinazie zou kunnen verbouwen. Maar een teil, potgrond en zaden zijn kostbare luxeproducten, alleen bereikbaar voor de happy few, en daar horen de bewoners van het township nu eenmaal niet bij. Maar daar is wat aan te doen. 

Het tuincentrum ligt aan de rand van de stad. We zorgen dat Linda wat teiltjes kan aanschaffen, twee dagen later werken we ons boodschappenlijstje af en tuffen we door het township, de auto volgeladen met zakken potgrond en een voorraad planten: spinazie, wortel, ui en ander veelbelovende groene lekkernijen van het wensenlijstje. Omdat Linda de telefoon niet opneemt rijden we op de bonnefooi diep het township in, een actie die niet is aan te raden voor de beginnende of wat bevreesd aangelegde automobilist gezien de ruim aanwezige hindernissen zoals nauwe steevast geblokkeerde steegjes, geparkeerde autowrakken, wezenloos voor zich uit starende benevelde wijkbewoners en het ontbreken van enige vorm van verkeersregels. We parkeren zo dicht mogelijk bij het huisje en laden onze vracht uit de auto, deze tussendoor nauwgezet afsluitend wegens de kans op inbraak, die voor auto’s van blanken die zich hier in het hart van het township wagen rond de honderd procent ligt. Als we bij Linda’s huisje arriveren, krijgen we in de gaten waarom ze onbereikbaar was. Buiten staan enkele lege teilen, binnen ligt Linda. Ze is laveloos. 

En  als de eerste toch wat verwijtende gedachten opkomen, proberen we deze meteen ook weer te nuanceren en te relativeren. Dit immers is de realiteit van het township: de leegte van het leven, het gebrek aan perspectief, de onveiligheid en de armoede. Het is hun realiteit, elke dag opnieuw. De wens om er aan te ontsnappen is maar al te begrijpelijk, de fles nooit ver weg en het oordeel al te gemakkelijk. We installeren de ingrediënten voor de moestuin en vertrekken. Als Linda weer nuchter is, kan ze aan het tuinieren slaan. 

We rijden terug naar onze gulden bubbel, want het is tijd voor een frisse duik in het zwembad. En een goed glas wijn.

Blogdo©

Kruistocht van een bidsprinkhaan

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 20

Een van de merkwaardige gewoontes die de mens in de loop der geschiedenis ontwikkeld heeft, is die om aan bepaalde waarnemingen of verschijnselen een voorspellende, spirituele of symbolische betekenis toe te kennen. Hoewel ik mezelf weinig geneigd acht tot een dergelijke betekenisgeving, bekroop mij voorafgaand aan de laatste nacht in de wildernis toch even een dergelijk gevoel. Dat gevoel ontstond ter plaatse van mijn linker bil en verplaatste zich in een ongewenste richting

We hadden ons kamp opgemaakt in een natuurpark en ik had nog een laatste sanitaire stop gemaakt voordat we het dak op en de tent in zouden kruipen. Juist op het moment dat ik mijn kleding weer wilde fatsoeneren voelde ik iets steken dat zich vanaf mijn bil richting edele delen leek te verplaatsen.  Nu heb ik de gewoonte om daarmee enige zuinigheid te betrachten, want daarmee kun je van die onderdelen jarenlang plezier hebben, en omdat het voelde als een soort doorn of scherpe tak, voorwerpen die beide van nature niet in dit gebied voorkomen, besloot ik toch eens na te gaan wat hiervan de oorzaak was. Bij nadere inspectie bleek dat er een grote bidsprinkhaan in mijn onderbroek zat. Het betrof een exemplaar met op zichzelf fraaie parelmoerblauwe vleugels waardoorheen ik zelfs ook een goudgroene gloed meende te ontwaren en die op zichzelf  in het avondschijnsel van de volle maan uitstekend tot hun recht kwamen, ware het niet dat appreciatie voor deze kleurenpracht op dat moment niet het eerste was wat in mij opkwam. Hoe dan ook, ik heb het nooit zo op bidsprinkhanen in mijn ondergoed, zelfs niet als ze fraaigevleugeld zijn, dus heb ik het diertje vriendelijk doch beslist geholpen om het onderpand te verlaten. 

Eenmaal hoog in mijn tent bekroop me het gevoel dat deze visitatie mogelijk een diepere betekenis had. Had de Bijbel ook niet een zwerm sprinkhanen als een der zeven plagen ingezet om een dringende boodschap over te brengen? Toegegeven, zelf ben ik niet zo heel bijbelvast en behoor ik in dit opzicht veeleer tot de (zeer) rekkelijken, maar dit was wel ook nog eens een bidsprinkhaan! Plots bekroop me een visioen:  dit kon haast niet anders dan een teken zijn, een aartsengel in vermomming, een omen met de boodschap dat het einde van het blogbare deel van onze reis aanstaande was. 

Welnu, wellicht had de sprinkhaan ook wel gewoon gelijk. Het was immers wel welletjes geweest.  Wekenlang hadden we in een uitgestrekt natuurpark gewoond, ons hoedend voor schorpioenen, giftige pofadders en andere serpentuur of moesten we nu en dan binnenblijven voor de leeuwen en hyena’s. We hebben genoten van de prachtige lodge, hebben fantastische mensen leren kennen. Ik heb ervaren hoe het is en wat het met me doet om te werken in een van de meest onderkomen ziekenhuizen van Zuid-Afrika, in perifere kliniekjes en in de riolen van de armste provincies, heb de monarchie van Swaziland doorvorst, gebeden doorgenomen met de hoeren in de townships, ben met Saskia op fototocht geweest in de shacks van Mpumalanga. Meer dan genoeg om over te schrijven. De gameparken en het woeste avontuur liggen nu achter ons. Het is game over en we gaan een heel andere wereld in, naar het kosmopolitische Cape Town. En dat is, quod est explorandum, een stuk minder blogbaar.

Het contrast, handelsmerk van Zuid-Afrika, blijkt al snel na aankomst ook hier enorm: onze vrienden in Cape Town bewonen een oogverblindend mooie villa op een berg met vanaf  de veranda (uiteraard met zwembad) en wondermooi uitzicht over de op een rotsworp afstand gelegen oceaan. Vanuit je slaapkamer zie je met wat geluk de walvissen voorbij zwemmen. Het is een totaal andere werkelijkheid dan die waar we vandaan kwamen maar, toegegeven, voor even is het geen onaangename. 

Op onze eerste ochtend wandelen we in alle vroegte langs het rotsige strand, waar de nog wat slaperige zon moeite doet om over de rand van de einder te klauteren en maangedreven golven ondanks het vroege uur onvermoeibaar bezig zijn met hun eeuwigdurende ritmische pogingen om de granieten reuzen te trotseren. 

MIsschien is Kaapstad toch wel blogbaar, schiet het door me heen. Misschien is het leven wel blogbaar en is de enige uitdaging waarvoor je gesteld wordt de opdracht om goed te observeren en je vooral  te blijven verwonderen. 

Op het strand zien we een fotograaf, omringd door kisten vol geavanceerde fotoapparatuur Een laptop, behangen met een zwart doek tegen opwaaiend stof, staat op een statief. We zijn getuige van het maken van een reclamereportage voor wat kennelijk een merk ondergoed is en waarbij niets  aan het toeval wordt overgelaten. Een stuk of zeven jonge mannen, niet toevallig zwart en wit, zien er met hun gespierde vetvrije lijven uit als halfgoden, allen gekleed in eenzelfde onderbroek. Een hippe assistent dartelt om hen heen met een enorm reflectiescherm. De jongens rennen en springen terwijl de fotograaf hen letterlijk achter de broek zit en onophoudelijk plaatjes schiet die straks wereldwijd mensen moeten verleiden om het juiste merk ondergoed aan te schaffen, dat geluk en voorspoed belooft. We denken terug aan onze eigen fotosessies vol improvisaties en beseffen hoezeer alles, echt alles, hier contrasteert. Via het huppelende reflectiescherm werpt de zon ons in een flits een veelbetekenende knipoog toe. Het wordt heet onder onze voeten. 

Ik moet terug naar de schrijftafel. Het leven is blogbaar. De kruistocht van de bidsprinkhaan ten spijt. 

Blogdo©

De koning van Swaziland

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 18

Helemaal ingesloten tussen Zuid-Afrika en Mozambique ligt het pietepeuterige landje Swaziland. Er gaat een echte weg naar toe. Nou ja, eigenlijk is het de weg naar Mozambique, maar hij gaat toch echt ook naar dat kleine mini-landje, en dat is best knap.  Persoonlijk heb ik wel een zwak voor die kleintjes. Ze kunnen eigenlijk helemaal niet mee met de grote jongens, maar die knijpen een oogje dicht want ach, ze kunnen daar toch eigenlijk ook geen kwaad, dus laat ze maar een beetje zelf kliederen. Zo’n landje is Swaziland. Ze hebben daar een heuse eigen koning, organiseren een paar keer per jaar een feestje waarbij ze zich met zijn allen, de vorst incluis, klem drinken aan veel te lang doorgefermenteerd marulasap en daarna hoor je ze niet meer en heb je totaal geen last meer van ze. 

We passeren de grens, waar 2 ambtenaren tegelijk achter hetzelfde loket zitten. Omdat de enige handeling bestaat uit het zetten van een enkel stempel, blijft de functie van de andere beambte wat onduidelijk. Hij is waarschijnlijk reserve voor als die eerste zijn pols verstuikt. Of misschien is het omgekeerd, en zien we momenteel de Eerste Reservestempelaar aan het werk, terwijl de Hoofdstempelaar revalideert van zijn stempel-arm en her en der mondeling wat bijstuurt. We betalen aan een tweede loket een paar rand  entree, wat ze daar heel stoer ‘belasting’ noemen. Je moet jezelf natuurlijk wel serieus blijven nemen, want anders ben je weg. 

En hop! daar gaan we dan, we betreden het kleinste koninkrijkje van Afrika. We rijden over een weg waar je tol moet betalen bij zo´n loket dat net te hoog zit, en waar je aan de bestuurderskant rakelings langs moet rijden om te voorkomen dat je arm bij het betalen uit de kom raakt. Ik ga dus zoveel mogelijk links rijden, om er vervolgens achter te komen dat in dit links rijdende land natuurlijk aan het rechter loket afgerekend dient te worden. Dat vergt enig gemanoeuvreer met de veel te grote terreinwagen, die prima geschikt is om door het rulle woestijnzand, door vervaarlijke junglepaden of bergachtige rotswegen te crossen, maar het minder goed doet als je op de smalle tolstraatjes van het ene naar het andere loket moet pielen met een slagboom voor je en enkele auto´s achter je. Uiteindelijk lukt het en sta ik ongeveer tegen het rechter loket aan, want ik ben zuinig op mijn arm, en juist  als ik het raampje wil opendraaien breekt de draaihendel af en zit ik daar verbouwereerd met de losse hendel in mijn hand. En terwijl wij krom liggen van het lachen om zoveel gestuntel blijkt de bediende achter het loket de hilariek van de situatie niet helemaal in te zien en blijft hij onverstoorbaar strak voor zich uitkijken . Logisch: wie zijn land vertegenwoordigt bij het enige tolraampje dat het rijk is, heeft een belangrijke taak te vervullen en kan dan natuurlijk niet om alles gaan zitten schateren. Het autoraampje stond gelukkig enkele centimeters open op het moment dat der hendel het begaf en dat is ruim genoeg voor een biljet van 50 rand, want zo dik zijn die niet, dus in feite is er helemaal geen probleem en even later tuffen we, buikpijn van het lachen en de arm gewoon nog in de kom, vrolijk het koddige landje in. 

Als je de eerste kilometers rijdt, temidden van rustieke velden, weidse graslanden en suikerrietplantages, in een liefdevol beschermende omarming omringd door de bergen van de uitgestrekte natuurgebieden, voelen we ons bezoekers van een vredig diorama. Na een tijdje bereiken we een groot wildpark. Enkele kilometers het natuurgebied in kan er gekampeerd, worden, maar er blijkt geen enkele andere gast in het honderden vierkante kilometers grote gebied te verblijven, dus onze privacy is wel gegarandeerd. We moeten kennelijk wel uitkijken voor een keur aan vervaarlijke slangen. Verder loopt door het gebied een rivier waarin slakken wonen die een parasiet verspreiden en bovendien zitten er krokodillen in, die weliswaar  geen ziekten verspreiden, maar anderzijds weer andere onhebbelijkheden vertonen, dus wie een verfrissende duik wil nemen, doet er goed aan om vooraf alle voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen. In ons geval valt die afweging uit in het nadeel van de rivier, maar wij vinden op een klein uurtje rijden zowaar een lodge met een eigen pool waar we even een duik kunnen nemen. Aldaar raken we aan de praat met een stel Swazilandse gezusters die ons desgevraagd inwijden in de geheimen en eigenaardigheden van dit vorstendommetje en in de Swazideologie. 

 Zo blijkt de koning hier wel een vrij centrale figuur binnen de regering te zijn. Nou ja, er is wel een parlement, en dat maakt zo nu en dan wel eens een wetje  en zo, maar erg zinvol is dat eigenlijk niet, want als zo’n wetsdocument de koning niet bevalt dan verscheurt hij het of vouwt er vliegtuigjes van, maar in elk geval gaat het dan niet door. 

De koning is verder wel een vlotte peer, zo begrijpen wij. Zo houdt hij erg van auto’s, en dan bij voorkeur niet van het model Fiat Panda. Nee, hij is een echte liefhebber. Zeg maar gerust: een verzamelaar. Zo bevat zijn collectie 72 Rolls Royces. En daarmee boert hij toch een stuk beter dan het merendeel van zijn onderdanen, waarvan tweederde onder de armoedegrens leeft en zich dus niet eens één enkele Rolls kan permitteren. Maar goed, zo is het nu eenmaal, leggen de gezusters ons geduldig uit, en daar hebben wij natuurlijk niet van terug. 

Overigens heeft de koning  het ook niet altijd even gemakkelijk. Zo dient hij zich te houden aan de wet, die onder andere  bepaalt dat de stakker elk jaar tijdens een feestelijke bijeenkomst een nieuwe bruid moet uitkiezen. Hij heeft er inmiddels bijna net zoveel als auto’s, dus die man heeft het echt niet gemakkelijk. 

Toch vragen we ons af of de bevolking zich af en toe niet eens achter de oren krabt, want een koning met 72 Rollsen met een bevolking die amper te eten heeft, dat zou best eens wat vragen kunnen oproepen. Het antwoord van de zusjes is helder en duidelijk. Omdat de koning zoveel vrouwen heeft en die vrouwen -tja, die dingen gebeuren nou eenmaal- aardig wat kinderen krijgen, is eigenlijk iedereen in Swaziland wel ergens een beetje familie van elkaar. En van de koning. En ja, je familie, daar kom je nou eenmaal niet tegen in opstand. 

Zo is en blijft Swaziland een klein, schijnbaar vredig vorstendommetje waar de koning elke ochtend weer in zijn ogen wrijft en kijkt naast welke van zijn tientallen vrouwen hij nu weer wakker geworden is, om zich vervolgens af te vragen welke Rolls hij vanochtend eens uit de koninklijke stalling zal laten voorrijden. En de bevolking, zijn familie? Die ploetert voort, blijft ja en amen knikken en komt niet in opstand. Aldus lijkt alles rustig, zodat ik concludeer dat hier eigenlijk beter kunnen spreken van Quasiland. 

Natuurlijk moeten ze het zelf regelen, maar mocht ik de koning dezer dagen tegenkomen, wat gezien de grootte van het land heel goed mogelijk is, dan zal ik hem, onder het genot van een glaasje geestverruimende Swazische marula, toch wel een heel Hollands advies geven:  Doe effe normaal joh. Ga toch fietsen. . 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.